DAGBOEK 19 november 2002

Ik bel de kinderopvangorganisatie om te weten te komen op welke plaats Elio op de wachtlijst staat voor naschoolse opvang. Op afstandelijke toon vertel ik in twee zinnen wat er bij ons gebeurd is. Vervolgens vraag ik de dame aan de lijn of ze wil kijken of Justin nog op de lijst staat.
'Mevrouw, hij staat er nog op. Er staat overleden achter zijn naam. U heeft toch ook twee kinderen! Alleen de één zie je wel, en de ander niet.'
Zo is het. Ik ben moeder van twee kinderen. Eentje is dood. Maar ik ben nog steeds zijn moeder. Ik heb twee kinderen.

Ik ben op zoek naar verhalen over 'het leven' na de dood. Er moet meer zijn. Ik kan er anders helemaal niets mee. Ik heb gelezen dat de ziel van een overledene eerst een soort rustpauze heeft om te wennen aan het feit dat het niet meer in een lichaam zit. Een pauze voordat de ziel 'verder' gaat. Het is belangrijk dat de nabestaanden niet te lang en te veel verdriet hebben, anders komt de ziel niet tot rust en kan dus niet 'verder'.

Eigenlijk sterkt dat idee me wel. Wij moeten hier ook verder. En als het nou goed is voor ons én voor Justin om wel te rouwen en te huilen, maar ook andere dingen op te pakken, dan is dat een extra stimulans om door te zetten. Het is tevens een soort toestemming, toestemming om het weer een beetje leuk te hebben, om verder te mogen gaan.

Maar toch, het allerallerallerliefst wil ik hem gewoon hier bij me hebben.

'Hoeveel kusjes waren dat mama?'
'Wel een miljoen!'
'Zo veel?'

En dan die grote, zogenaamd verbaasde, supervrolijke ogen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten