DAGBOEK 30 november 2002

We hebben het grafje verzorgd: dode bloemen weggegooid, bladeren weggeveegd en alles een beetje geordend. De roos die ik veertien dagen geleden in een vaas had gezet staat er nog prachtig bij. Kaars aangestoken. Dit keer een godskaars, zo'n kaars in een rood plastic omhulsel. Kun je gewoon bij Intratuin kopen. Er ligt een schap vol van.

Er was een man bezig met een ander graf. Een meisje van tweeëntwintig. Vast zijn dochter. Bij het verlaten van de begraafplaats groette hij me door even met zijn hoofd te knikken. Twee ouders die hun kind verloren hebben groeten elkaar. Er zijn geen woorden nodig.

Ik had behoefte om over het kerkhof te lopen. Op zoek naar verse graven. Waarom? Om te ervaren dat er weer nieuw leed geleden wordt door onbekenden? Ik had het kerkhof nog niet verkend, was alleen bij Justins plekje geweest. Ik zag opvallend veel graven van stokoude mensen. Plus nog een kindje van één jaar tussen volwassenen. Desondanks had het iets troostends.
Toen we weggingen flikkerde de kaars hevig.

Het verzorgen van het graf is een van de weinige dingen die we nog voor Justin kunnen doen. En in wezen doen we het alleen maar voor onszelf. En ook een beetje, heel ijdel, om anderen te laten zien dat we aandacht aan hem besteden. Door ervoor te zorgen dat hij 'er mooi bij ligt.' Want hijzelf merkt er natuurlijk geen mallemoer van. Het is surrogaat zorgen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten