TROOSTBOEK De rode vogel - Astrid Lindgren & Marit Törnqvist


Voor de laatste maal holden ze als twee grauwe muisjes over het bospad. Het was de koudste dag van de winter. Bij het ademhalen kwam er witte rook uit hun mond, en de pijn stak in al hun nagels.
Anna wikkelde de sjaal zo dicht mogelijk om haar schouders en zei: 'Het is zo koud en ik heb zo'n honger, dit is het ergste wat ik ooit heb meegemaakt.'
Nog nooit hadden ze zo verlangd naar de rode vogel die hen naar de Zonneweide zou brengen.
En daar zat hij, zijn rode kleur stak fel af tegen het wit van de sneeuw. Anna kon weer lachen. 'Nu mag ik voor het laatst naar mijn Zonneweide,' zei ze.
De korte winterdag was bijna afgelopen, het schemerde al en straks zou de nacht beginnen. Maar de vogel schoot als een vuurrode fakkel tussen de sparren door en hij zong de hele tijd, zodat er in dat koude, stille bos wel duizend sneeuwsterren omlaag dwarrelden. Je kon alleen de vogel horen, het bos zweeg van de kou, zelfs het suizen van de dennen was opgehouden.
De vogel vloog kriskras tussen de bomen door, steeds dieper het bos in. Anna en Mattias zwoegden door de sneeuwhopen heen en de Zonneweide leek verder weg dan ooit.
'Nu zal ik wel doodgaan,' zei Anna. 'De kou krijgt mij te pakken voordat ik bij mijn Zonneweide ben.'
Maar de vogel wees de weg, en eindelijk stonden ze voor de deur die ze nu zo goed kenden. Buiten lag een dik pak sneeuw, maar de bloeiende witte takken van de kersenboom staken uit over de muur. De deur stond op een kier.


'Ik heb nog nooit zo erg naar iets verlangd,' zei Anna.
'Nu ben je er,' zei Mattias.  'Nu hoef je niet meer te verlangen.'
'Nee, nu hoef ik niet meer te verlangen,' zei Anna.
Mattias pakte haar bij de hand en nam haar mee de deur door. Naar de Zonneweide, waar het altijd voorjaar was, waar de tere berkenblaadjes naar lente roken, waar duizend vogels in de bomen jubelden, waar de kinderen hun bootjes van boomschors in de lentebeek lieten varen, en waar Moeder in het gras stond en riep: 'Willen al mijn kinderen nu komen!'


Achter hen lag het ijzige winterbos en daar wachtte de nacht. Anna keek door de poort de donkere kou in, en ze rilde.
'Waarom is die deur niet dicht,' zei ze.
'Ach, Anna toch,' zei Mattias, 'als de deur gesloten wordt, dan kan hij nooit meer open, weet je dat niet meer?'
'Ja, ik weet het nog wel,' zei Anna. 'Dan kan hij nooit, nooit meer open.'
Toen keken Mattias en Anna elkaar aan. Ze keken elkaar lang aan en ze lachten stil. Daarna trokken ze de deur heel zachtjes dicht.




Em. Querido's Uitgeverij B.V., 2003, ISBN 09 451 0048 7 / NUR 274

Geen opmerkingen:

Een reactie posten