GASTBLOG van de moeder van Cato

Een hartig woordje, maar met wie?

Cato lag al twee maanden op de IC. De week ervoor leek het eindelijk iets beter te gaan. Maar tegen het einde van de week bekroop me weer dat onrustige gevoel. Ik keek naar onze dochter. Cato was inmiddels voorzien van een drain in haar hoofd, een tracheacanule in haar luchtpijp voor de beademing en een slang in haar buik voor nierdialyse. Naast alle andere infusen met medicijnen. Ik vroeg me af hoe dit allemaal in godsnaam nog goed moest komen. Cato was de afgelopen week een beetje wakker geworden en had geluidloos om papa en mama gevraagd, want met een tracheacanule kan je niet praten. Daarna was ze waarschijnlijk in een delier beland, met angstaanvallen. Daarna werd ze weer rustiger, maar ook suffer.

De ene arts was wat minder positief dan de andere, maar allemaal gingen ze er nog steeds van uit dat Cato beter zou worden. Ze had een jong lichaam en kinderen zijn veerkrachtig. Maar ik durfde er nog steeds niet, of niet meer, in te geloven. Hoe vaak had ik het al gehoord? En wat waren we nu eigenlijk opgeschoten na al die weken? Cato was vanaf het moment dat ze in het ziekenhuis werd opgenomen alleen maar zieker geworden. Het meisje in bed was onze dochter, maar zo leek het niet meer. Natuurlijk wilde ik dat de artsen alles in het werk zouden stellen om Cato beter te maken. Maar tegelijk voelde het als verraad dat ik ons kind op deze manier had moeten uitleveren aan de wetenschap. Wanneer is het eigenlijk genoeg? Die beslissing lag niet bij mij en mijn man, zoveel was duidelijk. Bij elke nieuwe ingreep werden we netjes geïnformeerd, maar waren we niet echt in een positie om te weigeren. Als je je kind dreigt te verliezen, verleg je je grens als het moet met kilometers per seconde. En zo was het nu gekomen dat Cato daar lag. Niet in staat te bewegen, niet in staat te praten, niet in staat wakker te worden. Vol toe- en afvoerslangen in haar lijfje. Volgepompt met medicijnen.

Op zaterdagochtend was mijn man vroeg naar Cato toegegaan en sliep ik nog een uurtje verder na de ‘nachtdienst’ van de avond ervoor. Mijn man belde dat Cato epileptische aanvallen had. Ze ging weer naar de scan. Voor de zoveelste keer. Ik kreeg het gevoel dat ik nu wel eens een heel hartig woordje met iemand zou willen spreken. Maar met wie? Ik wilde maar dat ik in God kon geloven, in een God als een persoon. Dan zou ik hem kunnen vragen wat hiervan nu allemaal de bedoeling was. Dan had ik iemand - of iets - gehad om boos op te zijn. En om genezing te smeken.

De artsen dachten aan een medicijnvergiftiging. Dat leek mij inmiddels niet zo’n onlogische gedachte meer. Misschien was dat het ook. Misschien was het de ziekte. Wat het ook was, een week later was Cato dood. Zo vasthoudend als de artsen al die weken waren geweest, zo abrupt werd besloten de behandeling te staken na een laatste scan. We zagen per ongeluk vanaf het wachtbankje hoe de neurologen werden bedankt voor hun diensten. De chirurg die na de scan de drain in Cato’s hoofd zou moeten terugplaatsen kwam ook niet opdagen. Het hersenvocht lekte gewoon op Cato’s bed. Toen wisten we eigenlijk wel genoeg. Fraai ging het allemaal niet meer. Het was ontluisterend. Huilende artsen, huilende verpleegkundigen. En wij, die onze dochter nu zo snel mogelijk terug wilden, als de artsen dan niks meer met haar wilden doen. Zo’n twaalf uur later was Cato overleden, geholpen door een grote dosis pijnstillers. Wat voelt het slecht om toe te staan dat ze je kind laten sterven. En om te vragen of het proces kan worden bespoedigd. En toen mocht ze eindelijk weer mee naar huis. In onze eigen auto, in haar eigen bed. Eindelijk weer kleren aan.

Maar wel dood.

Dat was nooit de bedoeling geweest.

Cato heeft geleden, dat staat voor mij als een paal boven water. Ik heb het gezien. het kan gewoon niet anders. Daar moet ik nu veel aan denken. Niet alleen was alles voor niets, ook is Cato’s lijdensweg eindeloos uitgerekt. Het is niet dat ik het iemand kwalijk neemt. De artsen niet, mezelf niet, mijn man niet. Iedereen wilde Cato redden.

Maar in mijn hoofd malen spijt en gewetensnood.

Arme, lieve, dappere, kleine Cato.


Cato is in augustus 2012 overleden aan een zeldzame ziekte die zich
enkele maanden eerder openbaarde. Ze is zeven jaar geworden.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten